Notation methods

[:nl]

Binnen de techniek ‘Naaldbinden’ zijn erg veel mogelijkheden om een steek te maken. Om hier enigszins orde in te brengen is het wel handig om die verschillende steken een naam te geven. Maar met alleen een naam kom je er niet. Zo heb je bijvoorbeeld de York- en de Coppergate steek. Dit zijn verschillende namen voor dezelfde steek. Dus als jij het hebt over de Yorksteek en iemand anders over de Coppergatesteek, praat je langs elkaar heen. Of bijvoorbeeld de Deense steek; onder deze naam heb ik mensen op verschillende manieren zien naaldbinden. Om dit soort onduidelijkheden te voorkomen, is het handig om hier een eenduidige logische notatiemethode voor te gebruiken. Hiervoor zijn op het moment 3 ‘algemeen’ gebruikte methoden. Hald, Hansen en Nordland. Ik zal alle drie behandelen:


hald
Margarethe Hald

Een van de eerste serieuze beschrijvingen van naaldbinden komen uit ‘Ancient Danish textiles from bogs and burials’ van Margarethe Hald. Zij spreekt over ‘looped needle-netting (gelusd naaldnetten?). Zij heeft niet echt een notatiemethode geschreven, maar wel een erg handzame classificatiemethode. Ze noemt het aantal lussen dat de naald kruist om een steek te maken. Hald slaat hierom de Ösen en de Tarimsteek over, omdat dit op zichzelf staande lussen zijn en pas constructief zijn als ze ergens aan vast zitten (bijvoorbeeld de rand van de Skydstrupponcho. Bij de Deense steek gaat de naald door 1 vorige lus heen en heet bij Hald dus Ia. De Oslosteek gaat door twee lussen heen en heet dus IIa, de Dalarnesteek steek gaat ook door 2 lussen, dus IIb. Maar nu komt het probleem. De Yorksteek gaat ook door 2 lussen, maar wordt niet behandeld in haar boek. Het is dus wel een II, maar is het dan IIc, of is een andere steek IIc. Als classificatiemethode werkt Hald dus perfect. Als notatie minder, omdat alleen de steken die in haar boek een notatie hebben gekregen, is het onmogelijk om voor andere steken uniformiteit krijgen.


nordland
Odd Nordland

Ook Nordland heeft in ‘Primitive Scandinavian textiles in knotless netting’ een gooi gedaan naar een notatiemethode maar is denk ik de minst begrepen en dus minst gebruikte methode. Hij heeft een erg wiskundige kijk op het Knottless netting. Ook hij slaat eigenlijk de Ösen- en Tarimsteek over. Hij noemt ze respectievelijk T en K, maar meld nergens waarom en gaat hier ook niet verder op in. Hij gaat verder in principe mee met Hald in het tellen van de lussen. Hier stopt de overeenkomst ook. Hald telt de lussen waar de naald doorheen moet om een steek te maken, Nordland kijkt naar het complete werk (en als het hem uitkomt inclusief aangehechte rijen. Hij telt het aantal ‘spoelen’ die een bepaalde ‘overspanning’ kruist. Zo’n kruising noemt hij: point of intersection (POI).
Hij gebruikt bovenstaand diagram om zijn 5112 steek te verduidelijken. Op de afbeelding hierboven zien we dat de blauwe spoel bovenlangs spoel I tm V kruist, onderlangs V tm II. En dus is bovenlangs de grootste overspanning en is op deze afbeelding een naaldbindwerk in het ‘5’ systeem weergegeven. Maar Nordland wil ook de wijze van ‘rijgen’ weergeven binnen één spiraal. Hiervoor trekt hij een horizontale lijn door het midden; lijn a, en haaks hierop zet hij lijn b. Deze lijn gaat dus recht naar beneden vanaf de bocht van de langste spanne, waar hij wordt gekruist door de draad van de aangehechte rij; lijn x. op deze manier verdeelt hij de langste spanne in 2 kwadranten; A en B. De systematiek van Nordland is volledig gebaseerd op hoe de draad loopt in kwadrant A (gezien van links naar rechts) en telt te POI’s van de hoofddraad in over en onder. De draad gaat over y, onder z en over v en w.
Het rijgen kan nu omschreven worden als 112 en dan wordt het hele systeem gekarakteriseerd als 5112. Als de draad onder y, over z en onder v en w, zou het óók 5112 zijn geweest. Was de draad onder y en z gegaan en over v en w wordt het dus 522. Nordland stelt zichzelf ook al de vraag of alleen het beschrijven van kwadrant A representatief is voor het gehele werk. Het rijgen van kwadrant B verschilt ten opzichte van kwadrant A alleen maar door het aanhechten van x. Als we x niet meerekenen corresponderen beide kwadranten. Aan de andere kant, moeten we de aangeregen lijn æ wel meerekenen om kwadranten C en D te laten corresponderen met kwadrant A. Dus als we x niet meerekenen en æ wel, dan is de notatie 5112 representatief voor het gehele systeem. De asymmetrische steken als de Dalarne- en de Åslesteek passen niet in zijn systeem en daarom noemt hij ze gemakshalve maar 3b en 4b Ik hoop dat je het alles een beetje hebt kunnen volgen. Ik vind het erg origineel bedacht van meneer Nordland, maar het zit naar mijn mening erg gammel in elkaar. Er zijn verschillende steken die zo de zelfde benaming krijgen. Ook de beschrijving van alleen kwadrant A vind ik te summier. Ik ben het er niet mee eens dat kwadrant B altijd gelijk is aan A. Helemaal vind ik het een kwalijke zaak dat hij aangeregen delen nodig heeft om zijn systeem kloppend te krijgen. Als er een dubbele verbinding F2 wordt gebruikt, klopt het systeem al niet meer.


asle diagram_hansen
Egon hansen

Tijdens het 3e Noord Europese Symposium voor Archeologisch Textiel (NESAT III)  geeft Egon Hansen zijn visie op een werkbaar notificatiesysteem. Deze is lichtelijk gebaseerd op die van Nordland. Hij beschrijft letterlijk de weg die een naald afloopt om een steek te maken. De naald kan over (O) of onder (U) een draad doorgaan. Eerst gaat de naald vanaf de rand, dieper het werk in en aan het eind van de lussenserie  draait (/) de naald en gaat dan weer naar terug naar buiten. En dit wordt dan achter elkaar uitgeschreven. Bij de Oslosteek wordt dit dan UO/UOO; dus naald gaat eerst onder (U) de eerste de vorige lus door en dan over(O) de tweede. De naald draait (/) weer naar buiten en gaat dan onder (U) diezelfde draad en weer over (OO) de laatste twee draden. Dit is een duidelijke schematische weergave van hoe de steek te maken. Hiernaast geeft hij ook nog aan hoe de nieuwe lus aan het vorige werk wordt bevestigd. Gaat de naald van vóór in het werk door één lus, dan noemt hij dit F1, gaat de naald door twee lussen van het vorige werk, dan noemt hij het F2. Steek je hem daarentegen van àchter in, dan wordt het een B1 verbinding genoemd. Op zich een zeer logische en bruikbare methode. Maar bij asymmetrische steken als de Dalarnesteek wordt het verwarrend. Hier wordt de eerste lus ‘overgeslagen’ om toch later weer meegenomen te worden. Hierdoor komen nieuwe tekens in het spel; haakjes() en een dubbele punt :. Dalarne wordt dan (U)O/UO:O. De Dubbele-lussteek (niet door Hansen behandeld) moet je voor een tweede keer het werk in. Hiervoor heeft men later een (backslash) ingevoegd. Maar aangezien dit niet in de officiële notatie is opgenomen, is dit niet universeel geaccepteerd. Hansen heeft mijns inziens een erg bruikbaar en simpel systeem bedacht, maar als de steken ingewikkelder worden, vallen er gaten in de notatie.

Volg het bord Textile~Nalbinding~Technique van DenBlauwen op Pinterest.

[:en]

We’re sorry, this page is not translated in English yet.

Binnen de techniek ‘Naaldbinden’ zijn erg veel mogelijkheden om een steek te maken. Om hier enigszins orde in te brengen is het wel handig om die verschillende steken een naam te geven. Maar met alleen een naam kom je er niet. Zo heb je bijvoorbeeld de York- en de Coppergate steek. Dit zijn verschillende namen voor dezelfde steek. Dus als jij het hebt over de Yorksteek en iemand anders over de Coppergatesteek, praat je langs elkaar heen. Of bijvoorbeeld de Deense steek; onder deze naam heb ik mensen op verschillende manieren zien naaldbinden. Om dit soort onduidelijkheden te voorkomen, is het handig om hier een eenduidige logische notatiemethode voor te gebruiken. Hiervoor zijn op het moment 3 ‘algemeen’ gebruikte methoden. Hald, Hansen en Nordland. Ik zal alle drie behandelen:

haldMargarethe Hald

Een van de eerste serieuze beschrijvingen van naaldbinden komen uit ‘Ancient Danish textiles from bogs and burials’ van Margarethe Hald. Zij spreekt over ‘looped needle-netting (gelusd naaldnetten?). Zij heeft niet echt een notatiemethode geschreven, maar wel een erg handzame classificatiemethode. Ze noemt het aantal lussen dat de naald kruist om een steek te maken. Hald slaat hierom de Ösen en de Tarimsteek over, omdat dit op zichzelf staande lussen zijn en pas constructief zijn als ze ergens aan vast zitten (bijvoorbeeld de rand van de Skydstrupponcho. Bij de Deense steek gaat de naald door 1 vorige lus heen en heet bij Hald dus Ia. De Oslosteek gaat door twee lussen heen en heet dus IIa, de Dalarnesteek steek gaat ook door 2 lussen, dus IIb. Maar nu komt het probleem. De Yorksteek gaat ook door 2 lussen, maar wordt niet behandeld in haar boek. Het is dus wel een II, maar is het dan IIc, of is een andere steek IIc. Als classificatiemethode werkt Hald dus perfect. Als notatie minder, omdat alleen de steken die in haar boek een notatie hebben gekregen, is het onmogelijk om voor andere steken uniformiteit krijgen.

nordlandOdd Nordland

Ook Nordland heeft in ‘Primitive Scandinavian textiles in knotless netting’ een gooi gedaan naar een notatiemethode maar is denk ik de minst begrepen en dus minst gebruikte methode. Hij heeft een erg wiskundige kijk op het Knottless netting. Ook hij slaat eigenlijk de Ösen- en Tarimsteek over. Hij noemt ze respectievelijk T en K, maar meld nergens waarom en gaat hier ook niet verder op in. Hij gaat verder in principe mee met Hald in het tellen van de lussen. Hier stopt de overeenkomst ook. Hald telt de lussen waar de naald doorheen moet om een steek te maken, Nordland kijkt naar het complete werk (en als het hem uitkomt inclusief aangehechte rijen. Hij telt het aantal ‘spoelen’ die een bepaalde ‘overspanning’ kruist. Zo’n kruising noemt hij: point of intersection (POI). Hij gebruikt bovenstaand diagram om zijn 5112 steek te verduidelijken. Op de afbeelding hierboven zien we dat de blauwe spoel bovenlangs spoel I tm V kruist, onderlangs V tm II. En dus is bovenlangs de grootste overspanning en is op deze afbeelding een naaldbindwerk in het ‘5’ systeem weergegeven. Maar Nordland wil ook de wijze van ‘rijgen’ weergeven binnen één spiraal. Hiervoor trekt hij een horizontale lijn door het midden; lijn a, en haaks hierop zet hij lijn b. Deze lijn gaat dus recht naar beneden vanaf de bocht van de langste spanne, waar hij wordt gekruist door de draad van de aangehechte rij; lijn x. op deze manier verdeelt hij de langste spanne in 2 kwadranten; A en B. De systematiek van Nordland is volledig gebaseerd op hoe de draad loopt in kwadrant A (gezien van links naar rechts) en telt te POI’s van de hoofddraad in over en onder. De draad gaat over y, onder z en over v en w. Het rijgen kan nu omschreven worden als 112 en dan wordt het hele systeem gekarakteriseerd als 5112. Als de draad onder y, over z en onder v en w, zou het óók 5112 zijn geweest. Was de draad onder y en z gegaan en over v en w wordt het dus 522. Nordland stelt zichzelf ook al de vraag of alleen het beschrijven van kwadrant A representatief is voor het gehele werk. Het rijgen van kwadrant B verschilt ten opzichte van kwadrant A alleen maar door het aanhechten van x. Als we x niet meerekenen corresponderen beide kwadranten. Aan de andere kant, moeten we de aangeregen lijn æ wel meerekenen om kwadranten C en D te laten corresponderen met kwadrant A. Dus als we x niet meerekenen en æ wel, dan is de notatie 5112 representatief voor het gehele systeem. De asymmetrische steken als de Dalarne- en de Åslesteek passen niet in zijn systeem en daarom noemt hij ze gemakshalve maar 3b en 4b Ik hoop dat je het alles een beetje hebt kunnen volgen. Ik vind het erg origineel bedacht van meneer Nordland, maar het zit naar mijn mening erg gammel in elkaar. Er zijn verschillende steken die zo de zelfde benaming krijgen. Ook de beschrijving van alleen kwadrant A vind ik te summier. Ik ben het er niet mee eens dat kwadrant B altijd gelijk is aan A. Helemaal vind ik het een kwalijke zaak dat hij aangeregen delen nodig heeft om zijn systeem kloppend te krijgen. Als er een dubbele verbinding F2 wordt gebruikt, klopt het systeem al niet meer.

asle diagram_hansenEgon hansen

Tijdens het 3e Noord Europese Symposium voor Archeologisch Textiel (NESAT III)  geeft Egon Hansen zijn visie op een werkbaar notificatiesysteem. Deze is lichtelijk gebaseerd op die van Nordland. Hij beschrijft letterlijk de weg die een naald afloopt om een steek te maken. De naald kan over (O) of onder (U) een draad doorgaan. Eerst gaat de naald vanaf de rand, dieper het werk in en aan het eind van de lussenserie  draait (/) de naald en gaat dan weer naar terug naar buiten. En dit wordt dan achter elkaar uitgeschreven. Bij de Oslosteek wordt dit dan UO/UOO; dus naald gaat eerst onder (U) de eerste de vorige lus door en dan over(O) de tweede. De naald draait (/) weer naar buiten en gaat dan onder (U) diezelfde draad en weer over (OO) de laatste twee draden. Dit is een duidelijke schematische weergave van hoe de steek te maken. Hiernaast geeft hij ook nog aan hoe de nieuwe lus aan het vorige werk wordt bevestigd. Gaat de naald van vóór in het werk door één lus, dan noemt hij dit F1, gaat de naald door twee lussen van het vorige werk, dan noemt hij het F2. Steek je hem daarentegen van àchter in, dan wordt het een B1 verbinding genoemd. Op zich een zeer logische en bruikbare methode. Maar bij asymmetrische steken als de Dalarnesteek wordt het verwarrend. Hier wordt de eerste lus ‘overgeslagen’ om toch later weer meegenomen te worden. Hierdoor komen nieuwe tekens in het spel; haakjes() en een dubbele punt :. Dalarne wordt dan (U)O/UO:O. De Dubbele-lussteek (niet door Hansen behandeld) moet je voor een tweede keer het werk in. Hiervoor heeft men later een (backslash) ingevoegd. Maar aangezien dit niet in de officiële notatie is opgenomen, is dit niet universeel geaccepteerd. Hansen heeft mijns inziens een erg bruikbaar en simpel systeem bedacht, maar als de steken ingewikkelder worden, vallen er gaten in de notatie.

Volg het bord Textile~Nalbinding~Technique van DenBlauwen op Pinterest.

[:]

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *